top of page

004. Een bloemetje

“Wil jij bloemen halen? Dan loop ik even naar de kaasboer. We lopen elkaar wel tegemoet”, stelt Marie Carmen voor. ”Natuurlijk!” Onze wegen scheiden. Om elkaar straks weer te kruisen. Ik eet vanavond bij haar. Stokbrood en wijn… met… Spaanse visschotel, gevolgd door Franse kaas. Verheug me de hele week al op dit eten.


Ik ga de bloemen halen aan de overkant van de weg, een grote doorgaande weg, in het midden gescheiden door een trambaan. De bloemenstal, meer een houten huisje met rondom ramen en aan de voorzijde twee grote parasols, eigenlijk een grote parasol en een luifel of tenminste, daar lijkt het hiervandaan op. Eenvoudig gebouwd.


Terwijl ik de aankomende tram voorbij laat gaan, herinner ik me een gesprek op de radio over sublieme eenvoud. Ik dacht toen direct aan een oude man in een klein huis met een houten tafel, een stoel, een bed en een wasbak. Het woord ‘subliem’ verwarde me. De eenvoud van de man zijn behuizing en leven is ontstaan uit een soort van armoede die ik rijkdom noem. Niet gehinderd door enige materiële hebzucht. ‘Subliem’ heeft meer de betekenis van bijvoorbeeld ‘schitterend’, van ‘fantastisch’. Een keuze uit de vele mogelijkheden: in hoge mate mooi. Het onderkomen, het leven van de man, typeer ik in mijn gedachten als ‘in hoge mate mooi’. Stilte, eenvoud, leven met de dag. Hopelijk geen wens naar verbetering. Terwijl het mij veel moeite zou kosten om zo in stilte te leven. Maar misschien wel heel, heel dicht bij mijzelf.


Sta nu voor de bloemenstal. Vele bakken met bossen bloemen. Soort bij soort. Groot, klein, kort, lang, in de knop, al bloeiend. Wat dieper in deze stal staat een houten tafel, enorm veel bladeren op de grond. Als een tapijt ligt het er. Een man met rechtopstaand haar, bijzondere pretogen, een korte broek waar gespierde onderbenen uitkomen, een mond die een beginnende glimlach heeft, pakt een bos bloemen uit een van de bloembakken. Heel even staat hij, nog gebogen, stil, en kijkt hij naar de bloemen. Keurt hij ze? Neemt hij afscheid van hen? Zijn zij, zo samengebonden, de uitverkorenen om verkocht te worden? Om even later aan de tafel met een soort hark de stelen deels te ontdoen van het blad. Het tapijt wordt dikker. Dan wordt elke bloem een voor een opgepakt en vormt de bos zich opnieuw. Met een precisie dat het lijkt alsof hij ze in de juiste volgorde samenbrengt. De hand van de meester. Ik noem hem Tijmen, het kruid dat geur en smaak verbindt.


Nog acht mensen voor me. Verheug me op dat ik meer kan zien tijdens het wachten, al zie ik sommige mensen nu al op hun horloge kijken in plaats van dat ze genieten van de bloemenpracht en dit straattoneel zonder toneelspel.


Achter Tijmen zie ik een vrouw, die bijna dezelfde handelingen uitvoert. Ze lijkt op een Engelse vrouw, geheel in het zwart gekleed. Het blonde haar in een klein staartje. Het zou me echt niets verbazen als ze Engels spreekt. Snel noem ik haar heel stil Daisy. Al twee personen op het toneel. Met een open, vragende blik kijkt zij naar degene die haar een vraag stelt. Ze beantwoordt, gewoon in het Nederlands, de vraag alsof ze voorleest uit een bloemenalmanak. Daisy eindigt het antwoord met hoe de bloem zich de komende dagen ontwikkelt. Prachtig, wat een kennis! Haar kleine handen, die waarschijnlijk al honderdduizenden bloemen hebben geschikt, lijken onvermoeibaar steeds de juiste bloem te pakken die haar ogen even daarvoor hebben uitgezocht. Haar gezicht lacht, weliswaar voorzichtig.


Op de bloemenwerktafel liggen een open pakje en nieuw pakje sigaretten op elkaar. Als het zo druk blijft, komt er van het roken niets. Drukte, de hele dag staan. Haar schoenen zullen wel lekker zitten. Een moment wisselt ze een blik met Tijmen. Onhoorbaar zegt ze een woord. Hij is de eigenaar, bedenk ik. Controleert wat meer de mensen die staan te wachten middels een enkel woord, een hele zin. Straalt uit dat iedereen evenveel aandacht krijgt als je aan de beurt bent. “Ze zijn wel heel mooi, vindt u niet?!”, zegt hij, de bloemen langer aankijkend dan dat de klant, een heer van middelbare leeftijd, doet. “Ja, doet u die graag.” Tijmen houdt van zijn bloemen. Voel me bijna schuldig dat ik hier een keuze ga maken.


Daisy is klaar met haar klant. Het noemen van een bedrag gaat zo vanzelf en wat op de achtergrond, dat het opvalt. Een wat oudere man met stok geeft per ongeluk de helft te weinig en na enig zoeken komt er eenzelfde briefje uit zijn portefeuille. In alle rust neemt ze het resterende geld aan. Ze overhandigt hem de bos bloemen en uit een van de bakken pakt ze een lange rode roos en geeft deze erbij. Nee, het is vandaag niet 14 februari. Gewoon aardig, lief. Ik noem haar Madelief! De vertaling van Daisy… en een madelief bloeit het hele jaar, behalve als het vriest. Maar dan zal deze stal wel dicht zijn. Deze Daisy bloeit altijd, tussen de bloemen en tussen de mensen.


Madelief kijkt naar de rij wachtenden. Twee mensen geven aan dat ze geholpen willen worden. Onbewogen kijkt ze beiden aan. Een derde geeft aan wie er aan de beurt is. Licht wijzend naar een dame van middelbare leeftijd, die net iets te veel is opgemaakt. Al is dat natuurlijk een kwestie van smaak. “Ja, u liep voor me op weg naar deze bloemenkraam, deze juffrouw was er al.” Het toneel begint. “Nu, dat kan ik me niet herinneren”, klinkt het heel netjes maar erg kort. En vals erachteraan: “Als u dat zegt, dan zal het wel zo zijn.” Ze gunt de juffrouw geen blik waardig.


De juffrouw! Deze ongeveer twintigjarige vrouw met een modieuze pet op het hoofd en spelend met het koordje van haar tas, wil graag pioenrozen en een mooie bos bloemen voor haar ouders. Madelief houdt drie bossen bij elkaar en laat de vrouw kiezen. Ze kan geen keuze maken en laat het over aan haar. “Ik maak snel iets mooi voor je ouders.” Het meisje antwoordt: “Oh fijn… Doet u maar rustig aan hoor… ik heb helemaal geen haast.” De vrouw die bijna aan de beurt is, zucht nu diep.


Minuten van stilte gaan voorbij. Ik hoor de kassa-lade dichtslaan. Hij zwaait de man die hij net geholpen heeft uit, draait zich om en heel vrolijk: “Wie mag ik helpen?” De vrouw kijkt de man amper aan en mompelt: “Ik wil graag een bos mooie tulpen.” Wat een secreet. Alle bloemen zijn hier mooi en nu wil zij een bos móóie tulpen! “Dan gaan we een moeilijke keuze maken mevrouw, de ene bloem is nog mooier dan de andere.” Subliem! Wat een antwoord! De vrouw schuift wat heen en weer. “Doe maar wat, dan. Maar niet te duur hoor.” Ik zou uit de afvalbak een bos bloemen samenstellen die zijn keuring net niet hebben gehaald. Ook deze bloemen zijn nog heel mooi. Maar goed, klant is koning. Bijna zingend pakt hij rode tulpen. “... of heeft u liever gele… of witte… of deze heel mooie roze…? Zelfde prijs.” Ze wijst kort naar de emmer met de laatste gele tulpen. “Doet u maar deze gele.” Natuurlijk, de kleur van de haat. Ik besluit ergens anders naar te kijken als de vraag bij mij rijst of ze alleen woont.


De juffrouw loopt bijna huppelend weg met haar bloemen en… een losse witte roos. Zou de ietwat chagrijnige vrouw ooit ook zo hebben gehuppeld? Blij het leven van de dag in wandelen. ‘Wat doet het leven je’, vroeg ik me al eens eerder af.


Marie Carmen komt alweer terug, met de Franse kaas en stokbrood. Ze komt bij me staan. “Ben je al aan de beurt?”, vraagt ze. “Nee, na die man met de hoed.” Marie Carmen staat vlak bij me, ook door de drukte. Ik doe een stap terug, kan ik beter kijken. Terwijl ik achteruit stap, voel ik een schok in mijn rug. “Sorry”, klinkt het tegelijk. Draai me om en kijk in een paar ogen die… die… Ik zie brede oogleden en daaronder grote ogen. Ben even van slag… Weliswaar verdrink ik niet in die ogen, maar ik verdwaal er wel in op dit moment. “Heb ik u pijn gedaan?”, vraagt ze heel vriendelijk. “Nee, nee, ik liep achteruit zonder na te denken. En u, heeft u pijn?” “Nee hoor,” lacht ze, “ik kan wel een stootje hebben.” Nu pas ontwaar ik een grote jonge vrouw. Platte schoenen, witte broek, zwart shirt. Haar hele gezicht heeft een klein beetje een afwezige blik. Het haar ligt als een prachtige kroon op haar hoofd. Daaronder die… die ogen! Onbeleefd om te blijven kijken laat ik haar met een gebaar voorgaan. “Kom alleen maar mijn sigaretten halen, die ben ik vanmorgen vergeten.” Tijmen loopt voorbij. “Jij komt zeker nog even helpen!” Ze kijkt hem aan: “Dat dacht ik ook al toen ik aan kwam lopen, maar er was een klein oponthoud in de rij wachtenden.” Ze knipoogt naar me. Weer die ogen! Ik doe nog een stap achteruit, nu voorzichtig. Snel antwoord ik: “Laat ik u niet ophouden!” Ze knikt tijdens het voorbijgaan. Terwijl ze haar tas weglegt en Madelief begroet door een hand op haar schouder te leggen, vraagt ze ”… en wie kan ík helpen?” Als ze dus echt hier werkt, geef ik haar nu een naam… Madelief, Daisy Engels, zij Frans… Lelie… De overbekende Franse lelie die eigenlijk een iris is. Ik kijk haar weer aan, die grote ogen… De kleur van ogen wordt bepaald door de iris. Ja, zo heet ze nu. Iris. Zij vervaardigt met dezelfde precisie en souplesse als Tijmen en Daisy een prachtige bos bloemen.


De volgende klanten willen een kant-en-klaar boeket meenemen. “Mag ik zo een prachtig boeket van u?”, klinkt het drie keer. Opeens gaat het snel. Even afrekenen, een mooie roos erbij en ieder vervolgt zijn weg. Telefoon. Tijmen voelt in zijn zak en even later noemt hij de naam van de bloemenzaak. “U kunt het over een kwartier halen. Ik begin er nu aan.” Hij maakt van drie soorten bloemen een geheel. Alsof hij aan het schilderen is.


Afgeleid door sirenes en het met grote vaart passeren van een politiewagen en niet veel later een ambulance, merk ik niet dat Marie Carmen al geholpen wordt door Madelief, die even vrolijk weer een bos bloemen schikt. Marie Carmen komt hier elke week. Geanimeerd praten ze over van alles. Opeens sta ik alleen tussen de nu grotendeels halfvolle bakken met bloemen. Ik raap een afgevallen knop van een roos op. Een witte knop met een roze bovenkant. Die leg ik straks in een klein bakje. Als een soort lelie.


Madelief, vrolijk bloeiend, in gesprek met Marie Carmen. Tijmen, zacht neuriënd, maakt zijn werkplek een beetje schoon. Hij schikt wat aan het boeket dat nog niet is opgehaald. Iris, rustig zittend, naast de bloemenstal op een omgekeerde bloemenbak. De kroon is veranderd in een deken die om haar schouders valt. Ze steekt een sigaret op. Haar mooie ogen, immer op mijn netvlies, verdwijnen achter de rook.


In gedachten maak ik zonder camera een foto. Een stil moment gevangen in een kleurig, ongekunsteld beeld. Voor eeuwig in mijn herinnering: de bloemen, Tijmen, Iris, Madelief.


De bel van een passerende tram onderbreekt de stilte. Marie Carmen loopt naar me toe. Ik kijk langs haar heen naar Madelief. Ze staat bij haar tafel en haar hand, ter hoogte van haar buik, zwaait. Naar mij. Ik knik bescheiden. Voel geluk.


In de avond loop ik langs de gesloten bloemenstal, het straatje ervoor is keurig schoongeveegd. Voor morgen, voor henzelf, voor de kopers, maar vooral voor de prachtige bloemen. Een in hoge mate mooi moment.

Comments


bottom of page