De trein mindert vaart, hobbelt nog een beetje en komt dan tot stilstand. Een idyllisch station in een heel klein dal. Vroeg in de morgen. Het is nog voor acht uur. De zon reikt net over de berg en schijnt op het perron. Twee oudere mannen zitten met een kopje koffie in de hand op een bankje. Druk pratend en wijzend naar de machinist, die half uit het raam hangt en onverstaanbaar reageert.
Op dit gesprek na heerst een grote rust, het zal hier wel altijd zo rustig zijn. De trein gaat niet verder. Kan niet verder, dit station is een kopstation. Midden in de bergen. Hoewel het hier niet echt hoog is, geeft het toch al het gevoel dat je in de bergen bent.
Mijn kleine rugzak op de rug, klaar voor de bergwandeling van vandaag. Een gewone, volgens de routebeschrijving in een oud boek een beetje langs het spoor en de rivier, teruglopend naar het station waar ik ingestapt ben. Met de trein nog geen vijftien minuten, te voet is het bijna zes uur. Ik loop in zuidoostelijke richting evenwijdig aan het spoor, zoals het boekje aangaf. Nog steeds op het perron! Weinig verrassends, verder is er maar één pad, soms langs het spoor, soms langs de rivier, ook wel over beide om aan de andere kant verder te gaan. Hier en daar een stijging tot maximaal honderd meter, zoals vermeld in het oude boekje.
Aan het einde van het perron is een kiosk. Degene in de kiosk ziet mij lopen, als enige op dit perron. Ik was ook de enige passagier in de trein. Hij schenkt koffie in en als ik vlak bij de kiosk ben, reikt de kioskhouder mij het kopje koffie aan. Wat aardig. Ik knik, buig bijna en pak het kopje. Ik proef direct. Ondertussen leg ik wat geld op de minieme ruimte tussen alle tijdschriften, kranten en lekkernijen. Zoals in elke kiosk ook hier veel loten opgehangen. Hoe druk zou het hier worden vandaag? Ik moet lachen. Er wonen waarschijnlijk nog geen honderd mensen in dit dorpje!
“Me gusta el cafe.” Mijn Spaans is niet vloeiend, maar ik kan me gelukkig redelijk uitdrukken. De man wil mij geld teruggeven, maar dat wuif ik weg. Hij zegt iets maar dat is, geloof ik, dialect, ik begrijp het niet. Hij zwaait als ik mijn lege kopje neerzet en mijn weg vervolg.
Op weg.
Enkele katten en wat kippen vergezellen me het eerste stukje. Een hond blaft, blijft blaffen, maar gaandeweg sterft het geluid. Vraag me weleens af waar geluid blijft. Niet goed opgelet vroeger of is het me nooit verteld? Denk nog even na, maar weet niet goed welke kant ik mijn gedachten op moet laten gaan om hier een antwoord op te krijgen.
Het is heel stil, op het geluid van de rivier na. Geen wind, een beginnende warmte van de zon. Heerlijk wandelweer. Al gauw gaat het pad omhoog, draait wat weg van de rivier. In de schaduw lopend kijk ik omhoog. Het is op de grens van begroeiing en rotsachtige gedeelten. Voel me weer thuis.
Na ongeveer een uur lopen kom ik de eerste berggeiten tegen. Het zijn meer geiten die driekwart van het jaar in de bergen doorbrengen en als het winter is, met toch nog aangename temperaturen, verblijven ze in simpele schuren wat dichter bij het dorp. Het leven op een heel andere wijze. Zij zijn hier altijd, de mens loopt voorbij. Voel me een beetje als een soort indringer. Gelukkig is hier bijna geen toerisme. Had ik hier ook niet gelopen. Ik neem al verder lopend een slok water. Water en brood vandaag. Geheel vrijwillig. Voel me nu vrij in plaats van gevangen in het geweld dat het dagelijks leven heet.
Na nog een uur lopen, alweer een paar keer de rails en het riviertje gekruist, neem ik mezelf voor om bij het eerste bankje dat ik tegenkom een stuk brood te nemen. Het bankje komt niet. Waarom zou hier ook een bankje in deze welhaast ongerepte natuur staan? Het pad is al jaren niet onderhouden. Een plekje met mooi uitzicht wordt mijn doel. Het pad stijgt iets en ik besluit dat ik, als ik weer in de zon loop, ga zitten op het eerste uitsteeksel van de rotsen.
Voorbij wat grotere struiken kronkelt het pad steil omhoog, nog klimwerk ook! Maar wel de zon op het plekje boven dit steile deel. Trek mezelf zingend, als ik een grote inspanning doe begin ik wonderlijk genoeg te zingen, het laatste stukje aan een tak omhoog en sta in de zon.
En ik niet alleen. Twee vrouwen zitten op de grond met open tassen voor hen. Een donkerharige vrouw zwaait en zegt in het Nederlands met een zwaar Spaans accent: “We hoorden u zingen. Mooi hier, nietwaar?!” “… ja…”, stamel ik, niet gerekend op bezoek… Eh, niet gerekend op het feit dat er andere mensen op deze route zouden zijn vandaag… Ooit. Ik kijk de beide vrouwen aan: een vrouw van in de veertig met donker haar dat nonchalant in een knot op het hoofd is samengebonden; de ander, net twintig vermoed ik, met blond haar dat over haar schouders valt. Ze doen zich te goed aan wat fruit en water. Met uitzicht over de rivier en het spoor. Ik wilde zeggen: ‘Jullie zitten op mijn plekje’, maar dat zou niet weergeven hoe ik over de natuur denk en al zeker niet hoe ik over gastvrijheid denk. Ietwat verward zeg ik: “Ik ga…” De scherpe fluit van de terugkerende trein overstemt de rest van de zin. De blonde vrouw wijst naar haar oor. Ze hoort me niet. We kijken naar de trein die nu steeds sneller uit het zicht verdwijnt. “Ik ga wel iets verder zitten.” Beiden schudden het hoofd.
“Kom erbij zitten, het is zo een mooie dag!” Ze schilt, terwijl ze dit zegt, een peer en het laatste woord is nog niet uit haar mond of ze neemt een hap. Het sap loopt, gelijk het peer-eten, aan beide zijden uit haar mond. Ben een beetje verbaasd over de haast uitgelaten toon waarop de donkerharige vrouw spreekt. De natuur en de stilte zijn wel heel mooi, maar zo mooi als zij het vertaalt? De peer is lekker zo te zien, ze neemt meteen nog een hap.
“Mam, doe even rustig, straks verslik je je nog!” De jonge vrouw, met dezelfde tongval, kijkt mij haast verontschuldigend aan. “Laat het u smaken mevrouw! Ik heb slechts droog brood bij me… en water. Altijd als ik ga wandelen. Meestal koop ik wat fruit als ik weer terug ben van de wandeling… en daarna een heerlijk glas wijn.”
Doe mijn rugtas af, rits het bovenvak open en ga op gepaste afstand van hen zitten. Een heerlijk windje maakt het zeer aangenaam op deze plek. Scheur een stuk brood af en neem een hap. Niets zo lekker als de eerste hap na een paar uur wandelen.
De moeder vervolgt: “… we hebben vanmorgen de eerste trein hierheen genomen en zijn gaan wandelen, net als mijn opa indertijd. Hij woonde zijn hele leven in het dorp waar u waarschijnlijk net vandaan komt. Nu woont hij, sinds zijn vrouw is overleden, bij ons; net als zijn dochter, mijn moeder dus, en haar man. Negentig, nog heel erg bij de tijd maar het lichaam wil niet echt meer. Hij heeft dit pad zo vaak gelopen, ik ben maar één keer met hem meegegaan, ik zal toen vijftien jaar oud geweest zijn. Mijn vader heeft Nederlandse ouders, hij heeft tijdens een vakantie mijn moeder ontmoet. Vandaar onze kennis van de Nederlandse taal.”
Ze neemt nog een hap. De rivier laat zich horen. Zij ook, een spraakwaterval! De dochter kijkt naar me alsof ze wil zeggen: ‘Luister maar niet naar haar.’
Dan heb ik waarschijnlijk de tweede trein genomen. Totaal onbelangrijk, maar het kruist mijn gedachten. De dochter schuift met haar vingers over haar hoofd. Kijkt wisselend haar moeder en mij aan. Terwijl de dochter een appel eet, zie ik hoe haar moeder trots naar haar kijkt.
Trots zijn op je kind, je kind met respect een eigen weg laten zoeken. Misschien niet eens laten zoeken, maar volgen hoe de eigen weg gekozen wordt. Al of niet doordacht. Het leven laat zich vanzelf zien, als het de ruimte krijgt. Begin twintig, volwassen. De relatie lijkt, naarmate je ouder wordt, gelijkwaardig. Als het goed is.
“Gelooft u?”, vraagt de moeder, met een doekje haar lippen afdrogend. “Mama!!” De dochter kijkt bijna boos naar haar moeder. “Dat vraag je toch niet zomaar?! Wat moet deze meneer niet van je denken?” Ze kijkt weer, nu haast verontschuldigend naar mij.
“Nee hoor, het is goed. Het is wel verrassend als ik het mag zeggen, net zoals jullie aanwezigheid hier.” Koortsachtig denk ik na. Ik weet dat deze streek heel erg katholiek is. Haar opa is hier geboren en getogen. De kans is groot dat zij nog steeds hier wonen en ook katholiek zijn.
“Een ‘ja’ of ‘nee’ is geen goed antwoord… geloof ik.”
Heb tijd nodig om in het onderwerp te geraken. Vanwaar deze vraag? Waarom heb ik steeds geen antwoord hierop? Zou haar dochter nog geloven? Kerken lopen leeg, weliswaar om heel verschillende redenen. Geloven kan ook zonder kerk.
“Mevrouw, mag ik u vragen waarom u deze vraag stelt en daarbij wil ik wel direct zeggen dat de meest primitieve volkeren al een geloof hadden en dan wil ik graag denken dat geloof, dat God, in de mens zit.”
We kijken elkaar aan als ik dit zeg. Ik zie om haar hals een gouden ketting met daaraan een kruis. Ook een letter, de M. Van Maria?
Haar dochter kijkt voor zich uit. De zon schijnt op haar blonde lokken, die de zijkanten van haar gezicht bedekken. Welke kleuren zou een kunstenaar gebruiken om dit op doek te schilderen? Zij luistert. Welke gedachte had zij toen ze de trein uitstapte? Een gezellige dag met haar moeder, wandelend, de diepste geheimen met haar delend, pratend over de toekomst zonder vastomlijnde plannen? Of heel iets anders?
Ze zijn alle twee modern en sportief gekleed. Goede wandelschoenen, de moeder draagt een soort rok, de dochter een korte broek. Beide hebben een wat dikker shirt aan, vol vrolijke kleuren.
In de gevallen stilte eten we verder, kijken we rond. Denken we aan wat er gezegd wordt? Een vlieg landt op mijn knie en begint te lopen, ik volg hem nauwlettend. Of is de vlieg vrouwelijk? Laatst een artikel gelezen over homoseksualiteit bij dieren. Dat schijnt heel veel voor te komen. Het opvoeden van kleine dieren schijnt heel vaak door twee vrouwen of twee mannen te gebeuren. Een mannetje of vrouwtje van buiten wordt dan, netjes gezegd, min of meer gebruikt voor de voortplanting. Het leven is zo ingenieus ‘gemaakt’. Wat weten we nog weinig van hoe het in elkaar steekt. Waar de oorsprong is. Heeft daar een goddelijke macht aan ten grondslag gelegen…? En de evolutietheorie dan? De bijbel… Hoe interpreteer je die als die nog maar zo kort geleden is geschreven, de Koran… De vele andere geloven?
Op weg naar een antwoord op haar vraag. “Met het geloof, door het geloof zijn heel veel mooie dingen ontstaan, maar ik geloof ook dat evenveel lelijke momenten hun ontstaan te danken hebben aan het geloof.” Ik slik. “Kracht putten uit het geloof, het maken van prachtige beelden en bouwwerken, de samenlevingen… De hoeksteen van de samenleving: de familie. De kracht van een familie waar tegelijkertijd zo veel leed is. We doen het elkaar aan, soms door oorzaken van buitenaf maar hoe vaak niet vanuit de familie, vanuit een krachtstrijd, vanuit jaloezie, vanuit een totaal andere beleving terwijl je aan dezelfde tafel bent opgevoed.”
“Wat is de rol van geestelijk leiders? Ik geloof werkelijk dat je het vertrouwen moet hebben dat alles goed komt, maar dan op zo veel verschillende manieren; zo veel verschillende invalshoeken maken een ideale samenleving onmogelijk. Naast elkaar bestaan… Het is bijna onmogelijk. Dan denk ik dat hoe meer je loslaat, zonder afstand te nemen, hoe dichter je bij jezelf komt. Met je eigen beleving van een hoger iets.”
Ik neem een slok water en kijk naar de blauwe lucht. Alsof we alleen op deze wereld zijn. Slechts enkele uren weg van de bewoonde wereld en ik denk dat we alleen op de wereld zijn.
“Wat te denken van natuurgeweld, ik spreek nooit over een natuurramp… Iets wat op aarde heel normaal is, noemen wij een natuurramp! Egoïsme? En ziektes… hoe moeten we daarmee omgaan?” Ik zie de dochter naar me opkijken. “Het is toch eigenlijk een wonder dat er zo veel nog goed gaat. Hoe complex is het leven, hoe complex is een levend wezen? Lichamelijk… Om over geestelijk nog maar te zwijgen. Ooit zal alles bekend zijn, alles te repareren zijn. Maar hoeveel ruimte, hoeveel lucht hebben we dan nog? Je lost het nooit op en dat is maar goed ook. De mens moet zijn beperking kennen en tegelijk het volste vertrouwen en verlangen hebben. Dat doet overleven. Ik hoop dat het antwoord hierin opgesloten zit.” Als ik even terugdenk, dan weet ik niet eens wat ik zojuist allemaal gezegd heb. Maar voel het wel zo.
“We hebben ons niet eens voorgesteld”, spreekt de dochter om de heel korte stilte te onderbreken. “Ik ben Meike, ik heet Meike. Mijn moeder heet Isabelle, ze is getrouwd met een Nederlandse man.” Ze reikt haar hand, evenals haar moeder. “Kees.”
Ze kijkt me doordringend aan. “Ik was ziek, ernstig ziek.” Mijn ogen zoeken de hanger om de hals van haar moeder. De M van Meike. De dochter zo dicht mogelijk bij haar moeder. Naast het kruis. Bij het kruis. Bij ‘ernstig ziek’ denk ik aan ‘levensbedreigend’ en als je zo jong bent denk je helemaal niet aan dingen die het leven bedreigen, in ieder geval niet dat het leven eindig is. Hoort ook niet bij de ontwikkeling. Je denkt en wilt alles aankunnen, ziet alles als een uitdaging of als mogelijkheid en zeker niet als beperking. Los van ouders, los van de veilige omgeving. Voortbewegen, zijn in een wereld die oneindig lijkt.
“Na vele onderzoeken was kanker geconstateerd, ik moest ongevraagd een gevecht aangaan. Weliswaar met grote kans tot overleven.” Ik kijk haar nog steeds aan, ongelovig. Ik moet lachen, ook om het woord ‘ongelovig’. “Sorry, ik lach om een associatie, maar ook omdat ik je hier springlevend voor me zie. Blakend van gezondheid, je hebt het overleefd?!”
Ze lacht en knikt. “Gisteren van de arts gehoord dat ik helemaal schoon ben, de operatie is geslaagd en de kans dat het terugkeert is miniem. Was toch wel heel spannend, het moment dat ik naar het ziekenhuis ging voor de uitslag van het onderzoek. Maar… ik hoef voorlopig niet meer terug te komen!” Ze doet met haar vingers haar haar achter de oren.
“Wat een prachtige lach onder deze lokkenpracht, mevrouw. Uw dochter…” De vrouw valt me in de rede, al weet ik niet echt wat ik zeggen wilde. “Ik ben zo blij, zo gelukkig, met Meike, met Meike…”
De vrouw heeft tranen in haar ogen. “Onze enige dochter, u kent mijn man niet maar ze lijkt qua karakter zo erg op hem.” Ze slikt en veegt haar tranen weg. “We wonen hier ons hele leven al. Geboren en getogen is Meike hier, ze is een echte Spaanse, met lang… blond haar.”
“Niet meer mama, ik heb onderweg besloten dat ik vandaag voor het laatst…”
De moeder kijkt verschrikt naar haar dochter, ik kijk verwonderd… Jonge mensen kunnen zo heerlijk impulsief zijn, vaak ook met hele mooie gevolgen. De onverwachte stap blijkt zo vaak een logische stap te zijn. Is het brein zo vernuftig?
“… ik heb net besloten dat ik vandaag voor het laatst dit draag, ik wil mijn eigen haar weer zien groeien. Ik schaamde me voor mijn uiterlijk, wilde ook niet steeds vragen krijgen over mijn uiterlijk en mijn ziekte.” Ze grijpt in haar lokken en heeft de hele lokkenpracht in haar hand. Een pruik! Met een licht gebaar gooit ze deze in mijn richting.
“Een mooi moment. De frisse wind door mijn lokken, de zon op mijn eigen lokken. Mijn gezicht niet meer deels verborgen. U mag mijn lokken, die deels in deze pruik verwerkt zijn, bewaren, als herinnering. Omdat wij op uw plekje zitten.” Ze lacht en haar vingers gooien met eenzelfde gebaar een kus in mijn richting.
Ik vang de pruik op en kijk wisselend naar de jonge vrouw en haar moeder. De laatste heeft beide handen voor de mond en lacht door haar tranen heen. De uitstraling van Meike haar gezicht en het heel korte haar maken haar krachtig. Haar dochter!
De herinnering ligt in een mooie rode doos, naast de briefwisseling vanaf dat moment.
Oma heeft nu twee kleinkinderen, samen maken zij elk jaar een reis met de trein. Naar het kopstation waar hun vader ooit kioskhouder was.
Comments